De poolster schrok van het antwoord van de zon en begon zich haastig in de tegenrichting te bewegen. De moed die hij had gekregen door de maan, verdween als sneeuw voor de zon. Gelukkig zag hij in de verte nog andere mooie sterren fonkelen. Misschien weten zij wel het antwoord op mijn vraag, dacht de poolster. Hij naderde het hoopje sterren en nu hij dichterbij was, kon hij zien wie zijn nieuwe voorbijgangers waren. “De grote en de kleine beer!” riep de poolster. De sterren draaiden zich in zijn richting.
Nog vooraleer hij op adem was gekomen riep de poolster: “Dag lieve, grote beer, ik weet niet meer waarheen. Kan jij mij helpen het Noorden te vinden? Of blijf ik voorgoed alleen?”
De grote beer lachte en gromde daarna luid: “Ach arme poolster, ik ben toch maar een beer. Ik kan grommen, bijten, lopen maar dat is alles wat ik leer. Je zult iemand anders moeten vinden, om jou de weg te tonen. Ik hoop dat zij jou kunnen helpen en je zo ook kunnen belonen.”
De poolster lachte dankbaar en wierp toen een blik op de kleine beer. Nog vooraleer de poolster iets kon zeggen, ging de grote beer verder met zijn toespraak.
“Vraag maar niets aan hem, hij kan nog niets vertellen. Het heeft dus echt geen zin, om jouw vraag opnieuw te stellen.”
De poolster keek betreurd en zwaaide naar het beertje. Daarna draaide hij zich met een ruk om en begon hij zich voort te bewegen, weg van het groepje sterren dat hem niet hadden kunnen helpen. Zijn moed was bijna op en door al deze teleurstellingen, scheen hij steeds minder en minder. Hij was zo verdrietig. “Wat moet ik nu toch doen? Ik sta al uren te zoeken en niemand hier in de lucht kan mij helpen”, snikte de poolster. Hij dwaalde steeds verder door het nachtelijke donker.