Kerstmis was nogal karig dat jaar. Ik kan me er niet veel van herinneren, behalve dat mijn broertje Bill veel van ons speelgoed weggaf aan voorbijlopende kinderen, inclusief mijn lievelingsteddybeer. Volgens hem hadden zij niets met Kerst gekregen!
Al vroeg in het nieuwe jaar sloeg het noodlot toe. Op een zomerse dag nam Mum, Bill en mij mee naar het strand. Toen we thuiskwamen troffen we een zo goed als leeg huis aan; alles, met uitzondering van wat hoogstnodige bruikbare spullen, was weg. Op die leeftijd, ik was nog geen negen, had ik geen besef wat er gebeurd was. Pas jaren later, toen zich eenzelfde situatie voordeed, begreep ik dat Dad failliet was gegaan en dat ons huis en bezittingen geveild waren. Hij had zich verrekend. Hij had een groot huis gekocht om te renoveren, voordat hij zijn vorige gerenoveerde huis had verkocht. Hierdoor was er een enorme schuld ontstaan. Zodoende had hij geen geld meer om zijn werk te voltooien en zat hij met twee onverkoopbare huizen in zijn maag. Dit, in een tijd van recessie, gecombineerd met zijn gebrek aan zakelijke inzichten en zijn gokgewoontes, werd zijn ondergang. Natuurlijk werd er ons niets hiervan verteld. Wij kregen wat te eten, werden in bed gestopt op matrassen op de grond en moesten gaan slapen, we waren doodop.
Binnen enkele dagen had mijn vader de schamele spullen die overgebleven waren in zijn truck, die hij blijkbaar wel had weten te redden, geladen en was vertrokken op zoek naar werk.
Mum pakte onze kleding en beddengoed in een paar armoedige koffers en nam ons mee naar een gemeubileerde kamer waar wij met z’n drieën introkken; het eerste en beste van een hele reeks tijdelijke verblijven, waar we in het komende jaar zouden wonen. We moesten in die tijd van een absoluut minimum zien rond te komen.