Maar ook niet uitlezen, want dan is het uit. Verassende wendingen in een mooi landschap.
Chapeaux.
De Maastrichtse gangster en oud-verzetsman Fred Rexer heerst over de onderwereld van Zuid-Limburg. Wanneer een sinistere bedreiging voor hem wordt achtergelaten in de Sint-Christinakerk in Eijsden, komt zijn machtspositie aan een zijden draad te hangen. De Joodse Martin Czerkawski overleeft de horror van de holocaust in concentratiekamp Ebensee. In het zuiden van Nederland begint hij zijn eigen meubelmakerij en trouwt hij met het mooiste meisje van Eijsden. Maar zijn verleden laat hem niet los. Zo begint zijn gevecht voor het behoud van zijn familie en zijn levensgeluk. Twee verledens, twee getekende levens, twee mannen in strijd: de een voor macht, de ander voor rust, beide voor hun leven...
Vrijdag. 9 september. Martin en Judith hoorden die ochtend, net als iedereen in Maastricht, het vreselijke nieuws: De Sint-Servaas staat in brand!’
Martin was die dag vroeg begonnen met werken aan Rexers bureau. Het was bijna gereed. Iedere dag had hij er minstens vijf tot zes uur aan besteed. De overige uren van de dag werkte hij aan bestellingen van andere klanten. Na weken van hard werken had hij nu echt het idee dat hij een meesterwerk had gemaakt. Perfectionistisch als hij was, zou hij pas tevreden zijn wanneer de klant het resultaat persoonlijk goedkeurde. Hij was van plan Rexer er dit weekend van op de hoogte te stellen dat hij kon komen kijken naar zijn bestelling. Plotseling, het was rond half tien die ochtend, renden er mensen langs zijn zaak, richting het Vrijthof. Winkels, scholen, kloosters en kantoren stroomden leeg. Martin zag duidelijk de paniek en ging naar boven om Judith te halen. Toen ze op straat waren, hoorden ze kreten van afschuw en eenmaal op het plein keken ze hun ogen uit.
Op het Vrijthof stonden duizenden mensen, vele met tranen in hun ogen, te kijken naar de vlammen die uit de neogotische middentoren opstegen. Om vijf voor tien sloeg het noodlot écht toe: de torenspits boog voorover, kwam in het middenschip terecht en sloeg door het dak van de kerk. Het gevoel van angst onder de bevolking nam toe. Het vuur kreeg nu vrij spel. Planken en steigers brandden. Spatten van gloeiende vlammen waren overal. De Romeinse zijtorens liepen nu ook gevaar. De enige gedachte van elke Maastrichtenaar was nu dat dit de ondergang van de mooie Sint-Servaas was. Geen mens durfde het hardop te zeggen. Zelfs burgemeester Willem Michiels van Kessenich en gouverneur Frans Houben keken vanaf het Henric van Veldekeplein machteloos en verbijsterd toe. Pastoor Paul Raeven was tussen de menigte op het Vrijthof aan het bidden. Een groot aantal mensen deed met hem mee. De brandweer van Maastricht kreeg hulp van mensen op het plein. De brandslangen die het vuur konden bereiken, waren ook van de brandweerkorpsen uit Heerlen en Aken, die ook te hulp waren gekomen. Alle brandweermannen worstelden heldhaftig met het vuur. Zo werd verdere uitbreiding van het vuur voorkomen. Enkele kerkklokken bleven gespaard, maar de beroemde kerktoren was verwoest en verloren.