De bewoners van de stad Lipjan in de Servische provincie Kosovo pakken hun gewone leven weer op na de oorlog. Ook de gevangenis bij de stad moet weer in gebruik worden genomen. Het gebouw staat er, maar behoeft reparatie. Voor de organisatie geldt hetzelfde. Onder leiding van een Nederlands team van Justitie worden deze twee klussen opgepakt. Het is niet alleen zaak de gevangenen binnen te houden, maar ook anderen buiten te laten. Politiek geweld is dagelijkse realiteit. De confrontatie tussen Westerse hulpverleners en de overlevenden van de oorlog levert schrijnende en ontroerende, maar altijd realistische verhalen op.
Om 06.30 uur ben ik aanwezig bij de wisseling van de wacht aan de poort. Samen met een brigadier. Tot 07.00 uur is iedereen druk bezig te vertellen hoe het gaat met de verschillende families, wat men tussen het vertrek de dag te voren allemaal beleefd heeft, hoe het met de opa's en oma's is, hoe het huis weer wat verder opgeknapt is, enzovoorts. Alle personeelsleden schudden me de hand. De afgaande wacht neemt afscheid op een manier of ik ze nooit meer zal zien. Er wordt gelachen, gehuild en gezoend. Morgen zie ik ze weer. In de loop van de tour begrijp ik dat het roerende afscheid een serieuze aangelegenheid is. In deze contreien is het niet ondenkbaar dat je er de volgende dag niet meer bent. Tussen families wordt eventuele onenigheid nog gewapenderhand afgerekend. De mijnen zijn nog niet allemaal geruimd. In de provincie heerst een zekere vorm van anarchie. De UNMIK-police en KFOR zijn meestal te laat.
|