Eonen geleden zijn wij aan komen waaien. Pluis van een kosmische paardenbloemweide belandt in het aardige water dat wemelt van klotsen en spuwen en kraters. Worstelend over millennia heen met de zeeën, onszelf en de wezens alom, werden cellen een lichaam en lichamen horden en horden die streden om zon. Bergtoppen gonsden van gulzig geschater, de grotten die weenden een echo van leed. Er was liefde geweest, maar het mocht niet zo blijven. Gebeiteld in steen en in genen, vergeten vandaag in de breinen gekweekt op gedeelde ervaring zijn dezen ons vreemd. Bij gratie van iets dat ook God wordt genoemd werd hun lot omgebogen door wat overschrijdt, door dat wat het prijst om te doden
'Blauwtinten als de eindeloze lucht, goudgeel als de eeuwig gevende zon, gedecoreerd met eindeloze symmetrische patronen en prachtige kalligrafie. Een zacht beige dat doet denken aan het fijne zand dat zich vormt naar je voeten, maar in essentie niet verandert door onze aanwezigheid. Koepels als druiventrossen, hoge liederen gezongen door de zanger van God. De moskee is aangenaam. Weet je wat de laatste zin is die de muezzin iedere ochtend zingt?
'Wa as-salatoe khairoen min an-nawm.' formuleerde ik.
'Precies: het gebed is beter dan de slaap. Bid je wel eens?'
'Ik koester veel tevergeefse hoop, is dat niet ergens hetzelfde?'
'Ik denk het niet. Zonder hoop zou het lastig bidden zijn, misschien, maar het gebed is voor dankbaarheid. Iets dat hoop overstijgt. Daarom is het zo mooi. We kunnen het een keer samen doen als je wilt?'
'Is goed,' zei ik zonder aarzelen. Waarom ook niet?
Atimia vraagt zich soms af of hij zijn levensdoel heeft opgehangen aan een onzinnig ideaal of dat dit de naderende lethargische lul des ouderdoms is die tegen de hoopvolle knul in zijn hoofd opbokst in de jihad voor zijn zielenheil.
|