Samenvatting
Zacharias van der Zanden, hoofdpersoon in ‘De verkeerde afslag’, is tegen wil en dank verzeild geraakt in een wereld die niet bij hem past. De manier waarop de mensen met elkaar omgaan in de kleinsteedse wereld van zijn woonplaats Niedam begint Zacharias steeds meer te benauwen. Hij raakt in onmin met zichzelf en zijn omgeving en zijn relatie met zijn vrouw Isabel komt onder zware druk te staan. In gesprekken met Victor Vlasbeek, die hij bij toeval heeft ontmoet in cafe ‘Nooitgedacht’, spreekt Zacharias open en eerlijk zijn gedachten uit. Een aantal gebeurtenissen geven een andere wending aan zijn leven met een heel bijzonder en onverwacht einde.
Inkijk
Tijdens mijn rondgang door de feestzaal kwam ik een vrouw tegen die onwennig en verveeld om zich heen keek. Ze viel uit de toon, ze zag er anders uit, tikkeltje ordinair. Hoog opgestoken haar, felle rode lippen, grote oorbellen, diep uitgesneden losse blouse en een strakke leren broek. Ze werd met de ogen verslonden door wat oudere gefrustreerde hitsige heren en vernietigend aangekeken door de bij de heren behorende dames. Dat geeft toch geen pas, zo ga je toch niet gekleed, hoorde je de oude taarten, gehuld in avondkleding van de vorige eeuw, mompelen. Ik zag dat de vrouw zich niet op haar gemak voelde. Een lotgenoot, dacht ik bij mezelf en stapte op haar af. ‘Leuk feest hè,’ zei ik tegen haar.
‘Dat kan je wel zeggen,’ zei ze. ‘Wat wil je van me?’
‘Niets, helemaal niets,’ zei ik. Ik vroeg de vrouw wat ze hier deed. ‘Dat vraag ik me zelf ook af,’ antwoordde ze. ‘Maar je mag eigenlijk best weten waarom ik hier ben. Mijn man is hier lid en een van de organisatoren van dit grootse feest, vandaar. En jij,’ vroeg ze, ‘waarom ben jij hier?’
‘Omdat mijn echtgenote dit feest zo leuk vindt,’ zei ik.
‘Zullen we een dansje maken?’ vroeg de vrouw.
‘Nee,’ zei ik, ‘ik houd niet van dansen.’
‘Goed,’ zei de vrouw, ‘laten we dan maar wat gaan drinken.’
‘Prima,’ zei ik. ‘Wijn?’
‘Ja,’ zei ze, ‘rode.’ Ik liep naar het buffet, bestelde twee glazen rode wijn, keerde terug en gaf haar het glas wijn. ‘Proost,’ zei ik, ‘op ons beider ongenoegen.’
‘En,’ zei ze, ‘op al die ongeëmancipeerde vrouw persoontjes, die slechts dienstbaarheid, onderdanigheid en opoffering jegens hun echtgenoten kennen.’
‘En,’ zei ik, ‘op al die ergerlijke, aanstellerige, blabla vrouwen die getrouwd zijn met het beroep van hun man.’
‘Leuk, leuk,’ zei de vrouw, ‘laten we de gehele avond gaan drinken.’
‘Nee,’ zei ik, ‘laten we dat niet doen, het zou kunnen eindigen waar het beter niet zou kunnen eindigen.’