Op een steenkoude zondagmorgen wordt in een ondergesneeuwd dorp het levenloze lichaam van Yves Selleslaghs gevonden. Hij ligt in een enorme plas bloed en is met tientallen messteken beestachtig vermoord. Jennifer Visconti, een jonge journaliste, die diezelfde ochtend in het dorp aankomt voor een banaal interview, bijt zich met de hulp van de eigenaar van het plaatselijke café in de zaak vast. Ze ontdekt dat Selleslaghs goede banden onderhield met de rijke en machtige Diederik De Keyser en dat een paar jaar ervoor een twaalfjarig meisje spoorloos uit het dorp is verdwenen. Wanneer een verontrustende ontdekking voor een doorbraak lijkt te zorgen, valt echter een tweede dode. Jennifer kan in het voor haar onbekende dorp niemand meer vertrouwen en vreest plots voor haar eigen leven.
Het blinkende lemmet weerkaatste dezelfde straatverlichting, die daarnet de vleugels van de wintermug als een dia had beschenen. De vergelijking verschafte hem geen enkel plezier. De eerste haal trof hem in de linkerzij. Hij trok zich in een reflex wat halfbakken weg, maar het snijvlak drong toch diep en ver. Hij voelde hoe het heft met een ruk werd gedraaid en de pijnlijke schade die daarmee werd aangericht. Het snuiven naast zich vertaalde razernij en drift. Hij greep naar het mes. Althans, naar het punt waar hij de vlammende pijn voelde branden. Het gloeiende bloed maakte zijn overjas nat en droop ondertussen van zijn vingers. Met een wegebbende kracht trok hij aan het mes, maar hij had de indruk dat hij het enkel verder in de wonde duwde. Hij viel. Zijn benen voelden als flanel en de grond werd simpelweg van onder hem weggetrokken. Het mes schoof nu vreemd genoeg vanzelf uit zijn lichaam, maar het voelde niet beter. Er was geen opluchting, geen status quo van de pijn. Hij zag schoenen naast zijn hoofd, maar die zeiden hem niets. De volgende houw werd met grote kracht en begeleid door een ranzige kreet in zijn rug geplant. De gil klonk gesmoord, gedempt en hij kon zich niet van de indruk ontdoen dat de sneeuw daar voor iets tussen zat.
Steven Margot woont met zijn vrouw en twee tienerdochters in het West-Vlaamse Oostnieuwkerke. Op jonge leeftijd begon hij al met het schrijven van korte verhalen en probeerde die zo spannend mogelijk te maken. Zijn hele volwassen leven heeft hij zelf ook thrillers verslonden, vooral die van zijn grote voorbeeld Stephen King. Het Kaartenhuis is zijn tweede thriller. Voor 'Schijn', zijn debuut dat in 2021 verscheen, won hij de BoekGoud Publieksprijs in de categorie Thrillers.
|