Dit boek lag allang op de kast om gelezen te worden......
En het leest als een rollercoaster vol emoties.
Knap gedaan en het smaakt naar nog!
Lise is zestien wanneer ze haar ouders verliest aan het vreselijke DIVEO-22-virus. Nu moet ze alleen overleven in het Kamp. Ze slaagt er prima in om haar leven op de rails te houden. Ze verzorgt de kinderen in de school en ze is smoorverliefd op Maarten. Wanneer hij op een dag goederen naar de andere kant van de stad moet brengen en niet meer terugkomt, stort Lise haar wereld in.
“Laat je niet vangen!”
Dit was het laatste berichtje dat ze van hem kreeg. Haar rustige leventje verandert in een chaotische rollercoaster van onmacht, woede en verdriet. Waar heeft hij het over? Is dit deel van de stad nog veilig? Wie kan ze nog vertrouwen? Is alles gewoon toeval of is dit het lot?
Nog voor ik mijn ogen kan sluiten, gutst het bloed vanuit de buik van het pluizige beestje. “Een mens moet toch eten hè,” grinnikt hij als hij mijn geschokte gezicht opmerkt. Wat een bruut, al begrijp ik het wel. De gedachte dat ik dit binnenkort ook moet doen, maakt me misselijk. Om te overleven in de bossen, zal ik geen andere keuze hebben. Ik neem een slok van de beker die ik gekregen heb. Zorgvuldig haalt de man de ingewanden uit het dier. “Hoe ben je hier terechtgekomen?” Hij gluurt even over zijn schouder.
“Eeuhm, gewoon, ik ben de bossen ingetrokken, het… het is hier rustiger dan in de stad.” De echte reden durf ik hem niet te zeggen. Het is tenslotte een vreemde.
“Zo alleen?” Hij draait zich om. Bloed drupt van de punt van het mes dat nu mijn richting uit wijst. Zachtjes zet ik de beker neer. Door de oneffenheden gutst de ondertussen koud geworden thee over de bodem van de grond. Ik scharrel rechtop.
“Dank je voor de gastvrijheid.” Lomp zoals ik ben laat ik de fakkel vallen. Het vuur sist in het lauwe water. Ik voel me draaierig. Waarschijnlijk door mijn val van daarnet. In het duister zoek ik op de tast mijn weg. Af en toe voel ik losse kiezels vanonder mijn schoenen glijden. Net goed. Dat zorgt voor wat afleiding. Ik hoor de man, wat zeg ik, gruwel, achter me aan klauteren. Zonder nadenken zet ik het op een lopen. In alle haast vergeet ik mijn rugzak mee te nemen. Het enige wat telt is overleven. Ik sprint zo snel als ik kan tussen de bomen door. Geen idee of ik in de richting van het pad, de velden of het woud loop. Alles lijkt om me heen te draaien. Verward en helemaal gedesoriënteerd kijk ik in het rond. Elk geluid klopt als een hamer tegen mijn slapen. Ik kan me niet meer herinneren uit welke richting ik gekomen ben. Komt hij nog achter me aan? Wat was hij van plan? Hoor ik nu een andere ademhaling buiten de mijne? Zie ik… Aaah…ik… Leegte. Leegte onder mijn voeten. Kille wind onder mijn armen. Mijn haren strelen over mijn wangen. Een klap. Duister. Donker. Z… Zwart.