Samenvatting
Dit boek speelt zich af in de jaren vijftig op het woonwagenkamp in Alkmaar. Hoe was het leven van de woonwagenbewoners van toen? Catharina Schneider schrijft uit eigen ervaring, ze was een van hen. In haar boek gaat het over de vrijheid die zij als kinderen hadden, maar ook over de armoede en de saamhorigheid onder elkaar. Hoe werd er gefeest, hoe verliepen begrafenissen. Ze vertelt hoe het was om met de woonwagens van dorp naar dorp te trekken, hoe haar familie terecht kwam in een huis, en hoe zij weer terugkwamen in een woonwagen. Dit boek gaat over een manier van leven die we met z’n allen eigenlijk niet kennen. Interessant, leerzaam, onderhoudend.
Over de auteur
"Ik ben in 1948 geboren in een woonwagen op het woonwagenkamp aan de Noorderkade in Alkmaar. Nu ben ik moeder van vijf kinderen en oma van vier kleinkinderen. De vijfde is opkomst. Ik vind het leuk om mensen een kijkje te laten nemen in mijn jeugd. Ook vind ik het belangrijk iets mee te geven aan de volgende generaties, omdat er naar mijn mening te weinig over het verleden van woonwagenbewoners bekend is."
Inkijk
Ik ben geboren op 17 juni 1948 op een donderdag. Het was ‘s morgens om acht uur in een woonwagen op het kamp in Alkmaar. Mijn vader heeft mij aangegeven bij het gemeentehuis in Alkmaar. Op mijn geboorteakte staat ook dat de aangever niet kon tekenen, omdat hij niet kon lezen en schrijven.
Ik huilde als baby veel. Toen ik zes weken oud was en nog steeds veel huilde, zei mijn vader tegen mijn moeder: "Dit klopt niet, zij mankeert iets." Volgens familieleden was ik gewoon verwend, zo klein als ik was.
Tot mijn vader op een avond zei: "Ik ga met haar naar het ziekenhuis." Moeder bleef bij de andere kinderen: mijn broertje en zusje.
Nadat mijn vader het paard voor de kar had gespannen, nam hij mij mee in zijn armen op de bok.
Bij het ziekenhuis aangekomen en na te zijn onderzocht, kwam het grote woord er uit: "Uw dochtertje heeft hersenvliesontsteking en ze heeft geluk dat er penicilline in Nederland is, want dat is hier nog niet zo lang. Misschien redt zij het, maar wees voorbereid. Ze kan er ook beschadigingen aan overhouden," zei de kinderarts.
Volgens de verhalen mocht ik na twee weken weer naar huis. Zover bekend zonder handicap.
Maar die handicap openbaarde zich pas toen ik na een jaar nóg geen aanstalten maakte om te gaan praten.
Mijn ouders zijn hiervoor vaak naar de dokter geweest.
Hij zei: "Het enige wat wij kunnen doen, is afwachten."
Mijn tante Sien zei vaak tegen mij: "Als je iets wil hebben, dan pak je het maar." Nou, mijn handjes gingen altijd naar haar snoeppot, want doof was ik beslist niet!
Ik geloof dat ik vier of vijf jaar oud was toen mijn eerste woordje er pas uit kwam: "papa."
Mijn ouders huilden van blijdschap.