From the book
Oneigenlijk gebruik
Dit gebruik van het instituut onderwijs was volstrekt oneigenlijk. Dit oneigenlijk gebruik – of zo men wil: dit misbruik – was gestoeld op tenminste 10 denkfouten, die worden belicht in hoofdstuk 5.
Vrijwel al deze denkfouten waren geïnspireerd door romantische wensgedachten en niet bepaald door empirische realiteitszin. In de termen van Max Weber: ze sproten voort uit een overtuigingsethiek, waarbij enige vorm van verantwoordelijkheidsethiek ver te zoeken was.
Alles was beter dan vóór 1970, niet omdat het op basis van een degelijke kennis van mens en onderwijs proefondervindelijk bewezen was, maar omdat het – op basis van een grenzeloze naïviteit over de vermeende maakbaarheid van de mens – eenvoudigweg werd geloofd.
Terugkijkend hadden natuurlijk alle alarmbellen al moeten klinken bij kennisneming van de formuleringen die steevast werden gebruikt ter ondersteuning en motivering van telkens nieuwe onderwijsveranderingen:
"… dan zal ", "… dan mag verwacht worden ...", "… dan mogen we ervan uitgaan…" zijn slechts enkele van de vele aannames, verwachtingen en hoopvolle veronderstellingen, die uitsluitend waren gestoeld op genoemde overtuigingsethiek in plaats van op verantwoordelijkheidsethiek. Dat wil zeggen, dat deze motieven waren gestoeld op een naïeve opvatting over de mens (met inbegrip van de leerling en de leerkracht) en van de samenleving, in plaats van op voorafgaand wetenschappelijk onderzoek. Het ging hierbij dus om een GELOOF, niet over WETENschap. (Ik verzoek u hierbij het woord ‘geloof" in het achterhoofd te houden, omdat dit woord in deelhoofdstuk 5.1. nog terug komt ). Wanneer iemand met een ondernemersplan gebaseerd op "geloven" bij een investeerder komt, wordt hij/zij daar weggehoond. Zo niet in onderwijsland: daar werden en worden nog steeds elk jaar vele miljarden ingepompt. En als het product niet is wat werd geloofd dat het zou worden, dan werd en wordt er om meer geld geroepen.
Eén van de bijkomende denkfouten was de veronderstelling dat de oorzaak van de vermeende kans-ongelijkheid besloten zou liggen in het onderwijssysteem zelf en dat die ongelijkheid "dus" vanzelf kon worden opgeheven middels inhoudelijke én organisatorische veranderingen in het onderwijsbestel.