Mijn meeste lotgenoten lijken tevreden met deze dagelijkse gang van zaken, zolang het kopje thee maar op tijd komt en het nakroost zich minimaal eens per maand laat zien. Hun wereld lijkt gekrompen, beperkt tot wat rechtstreeks het eigen leven raakt, zoals de gezondheid van de naaste familie, het bezoek, het eten en de alsmaar verder teruglopende kwaliteit van de verzorging. Die wordt steeds vaker overgelaten aan donkere, buitenlandse jongedames die slechts vijf woorden Nederlands spreken en hooguit een spoedcursus bedden opmaken hebben gevolgd. De meer ervaren dames neigen ineens spoorloos te verdwijnen.
Iedere keer als ik probeer mijn bezwaren tegen mijn huidige, doelloze bestaan bij medebewoners aan te kaarten, verzandt het gesprek in dezelfde dagelijkse grieven en banaliteiten: de kwalen, het weer, het eten, en wie er nu weer ziek of dood is. De belangstelling waarmee ik de gebeurtenissen in de boze buitenwereld volg wordt met enige afkeuring bekeken: daar heeft men nu wel de buik van vol, dat is allemaal maar geweld en ellende, waar je als oud mens toch niets tegen kan doen, en je dus beter niet over kan opwinden. Dat is nog slecht voor de gezondheid ook, en dan zijn we weer beland bij de pillen tegen de hoge bloeddruk, de artritis en de constipatie.