Spannend en boeiend. Net als Het begon bij Jacob,
lees je het in een keer uit.
Knap geschreven, Tiny.
Hoop dat er een derde boek komt.
Tiny Mazereeuw is geboren en getogen in West-Friesland. Na haar opleiding als verpleegkundige vertrok zij naar de Veluwe, maar het West-Friese landschap heeft voor haar altijd zijn aantrekkingskracht gehouden. Dankzij deze achtergrond kwam haar eerste roman Het begon bij Jacob tot stand. In haar tweede roman De Meertoren is iets van de streek terug te vinden. De eerste roman is inmiddels in alle openbare bibliotheken te lenen, bovendien is hij bewerkt door Dedicom tot luisterboek.
Een lok van haar lange zwarte haar is losgelaten en hangt voor haar ogen. Ze blaast en even wipt de lok speels omhoog om daarna weer op dezelfde plaats terug te vallen. Haar donkerbruine ogen kijken alert om zich heen. Ze is bij het trappenhuis aangekomen. Het kale beton van de traptreden krast onder de zolen van haar schoenen. Het lijkt of de muizen, die ze vaak in de nacht hoort, bezig zijn haar schoenzolen aan te vreten. Even stampt ze met haar voeten hard op het beton. “Dom”, zegt ze tegen zichzelf. “Adla, doe niet zo dom. Er zitten geen muizen onder je voeten.” Een speelse glimlach zweeft even over haar gezicht als ze merkt dat ze hardop tegen zichzelf staat te praten. Het trappenhuis is slecht verlicht. Het is er altijd schemerdonker. Of het nu dag of nacht is maakt weinig verschil. Het geeft haar altijd een triest gevoel. Op de derde etage zet ze haar tassen neer om haar sleutels te zoeken. “Verdorie”, moppert ze tegen zichzelf, “leer het nu eens en geef de sleutel een vaste plaats.” Ze zoekt de vakken van haar handtas na, haar boodschappentas; geen sleutel, de zakken van haar jas… Gewoon dus, denkt ze, gewoon, in mijn jaszak. Haar handen zijn ijskoud. Even blijft ze stilstaan en houdt haar handen in de zakken van haar wollen jas. Ze voelt de zachte voering en glijdt er met haar vingers langs. Het voelt zo zacht. Ze streelt het. Het geeft haar een vreemd, bijna liefdevol gevoel. Daar staat ze, in het trappenhuis, genietend van de zachte stof van de binnenkant van haar jas. Pas als het spaarzame licht uitvalt en ze plotseling in het donker staat haalt ze haar handen uit de zakken om tot de realiteit terug te keren. Ze pakt nu kordaat de sleutel en steekt hem in het slot. Voorzichtig maakt ze de voordeur open, hangt haar jas aan de geimproviseerde kapstok en trekt haar schoenen uit. Zonder te veel lawaai te maken loopt ze met de boodschappen naar de keuken. Misschien is Pjotr nog niet thuis. Misschien komt hij later. Misschien blijft hij vannacht weg. Allemaal zinloze gedachten in haar hoofd, want ze weet: Pjotr is er altijd.
Beieren 1880
Gunnar, de jongste zoon van de familie Schultze, groeit op in het boerenbedrijf. Hij verafschuwt de werkzaamheden. Wanneer zijn vader komt te overlijden verlaat hij zijn ouderlijk huis. Na een opleiding in Harderwijk komt hij als soldaat in Nederlands Indië terecht. De verschrikkingen van die periode raken Gunnar diep. Na zijn diensttijd zwerft hij doelloos rond en zoekt vergetelheid in de drank. Wanneer hij de kracht vindt zijn leven weer op te pakken ontmoet hij zijn grote liefde, het Indische meisje Mawa met wie hij vier kinderen krijgt. Wanneer Gunnar op zevenenveertigjarige leeftijd overlijdt dreigt voor Mawa terugplaatsing naar de kampong.