Het vlakke lag achter me en de weg ging omhoog. De berg waar ik zo de zenuwen voor had, was in het vizier gekomen. Ik moest meteen terugschakelen en wel naar het kleinste wat ik op mijn fiets had zitten. In het zadel zitten lukte me ook niet, zodat alleen op de pedalen staan de enige optie was om mijzelf in gang te houden. Ik trok aan het stuur en gooide mijn gewicht van links naar rechts op de pedalen om zo het ritme erin proberen te houden. Het was een vinnige strijd, met harken en sleuren, tussen mij en de zwaartekracht, waarbij de zwaartekracht al na tien minuten met drie-nul voorstond! Hoewel ik tegen een behoorlijke achterstand aankeek, gaf ik me echt niet gewonnen. Ik had pas verloren zodra ik voet aan de grond zette, voordat ik de top zou bereiken. En dat ‘voetje aan de grond’ kwam niet in me op en was totaal niet aan de orde, zodat ik verder ploeterde. Nadat alle gedachten, die me duidelijk probeerden te maken dat deze inspanning een aanslag zou zijn voor lichaam en geest, langzaam wegzonken, kreeg ik er wat meer souplesse in. Het harken werd vervangen door dansen. Ik danste op de pedalen … dansen op de vulkaan! Op het ritme van een Engelse wals en in gedachten een concertmeester die zwaaiend langs de kant van de weg mij naar de top dirigeerde, kreeg ik het gevoel dat deze slijtageslag in mijn voordeel beslist zou gaan worden. Hoewel de vijfentwintig kilo bagage het liefst de kar, fiets en berijder in tegengestelde richting de berg af wilde laten gaan, werd het uiteindelijk in de tweede helft drie-drie en scoorde ik nog ver in blessuretijd het winnende doelpunt! Ik kwam eindelijk boven. De zwaartekracht en mijn deprimerende gedachten konden me er niet van weerhouden om over deze ‘Gods Gruwelijke Zware Sofa’ te walsen zonder ervan vermoeidheid in te ploffen. Na het passeren van de top ging ik wel degelijk zitten, maar dan op het zadel. Ik schakelde op en zei: “Adieu … Stoel van God!”