Adaptatieremming in evolutieprocessen
Een analyse van de oorzaken en implicaties van adaptieremming
- Auteur
-
Hans Pompe
- Uitvoering
- Paperback
- Genre
- Wetenschappelijk
- Prijs
- € 26 ,50
- Verzending
- Gratis verzending in Nederland en België
- Levertijd
-
Twee tot vijf werkdagen
(Nederland en België)
Samenvatting
Over de auteur
Productinformatie
- ISBN
- 9789463896771 / 978-94-638-9677-1
- Uitgeverij
- Boekscout
- Verschijning
- 18-10-2019
- Taal
- Nederlands
- Genre
- Wetenschappelijk
- Uitvoering
- Paperback
- Pagina's
- 406
- Formaat
- A4
- Illustraties
- Ja
Inkijk
De wolven weten een jonge bizon van zijn groepsgenoten, die verder vluchten, te isoleren. Eén van de wolven, vermoedelijk de wolvin, valt daarna deze bizon aan (waar de andere wolf is, is vanaf dat moment onduidelijk). De andere bizons komen niet meer in beeld. Er volgt een uitputtingsslag van meer dan een uur, waarin de wolvin herhaalde malen op de horens wordt genomen en haar zichtbare verwondingen worden toegebracht. De wolvin blijft echter onversaagd aanvallen en uiteindelijk bezwijkt de jonge bizon. Ook hier is duidelijk, dat met wat hulp van zijn soortgenoten de wolven kansloos tegen de jonge bizon zouden zijn geweest.
De vraag is nu hoe deze vorm van adaptatieremming in de evolutie heeft kunnen ontstaan. Elk antwoord hierop is natuurlijk maar speculatie. Toch wil ik een poging wagen. Zoogdieren zijn als kleine dieren begonnen. Pas na de grote extinctie aan het einde van het Krijt, waarbij de grote reptielen verdwenen, begint hun adaptieve radiatie en het vergroten van hun afmetingen. Zolang prooidieren nog klein zijn, is vluchten voor roofvijanden ongetwijfeld het beste. Horens zijn bij deze dieren ontwikkeld voor rituele doeleinden, zoals vechten tijdens de bronst, en hun neurofysiologische eigenschappen, en daarmee hun gedrag, zijn in overeenstemming daarmee geëvolueerd. Kennelijk is het vluchtgedrag zo vast geprogrammeerd in hun ‘neurale bedrading’, dat zij tegen roofdieren nauwelijks tot een defensief, laat staan offensief gebruik van hun wapens konden komen, ook niet toen zij groter werden. Alleen de grootste soorten lijken enigszins, maar doorgaans gebrekkig, in deze richting te zijn geëvolueerd. Dit ondanks het feit dat bij een aantal soorten de horens daarvoor geschikt zijn en de lichaamsgrootte toereikend. Het alsnog wijzigen van de neurale bedrading is kennelijk in energetisch opzicht een omslachtiger zaak dan men zou denken. Muskusossen en yaks (en soms ook bizons) laten overigens zien, dat een andere neurofysiologische insteek niet onmogelijk is.
Reviews
Er zijn nog geen reviews over dit boek