Samenvatting
In De weg naar Parijs vertel ik het verhaal van mijn familie. In september 1914 trekken Duitse troepen België binnen, waardoor mijn oma van de ene op de andere dag een vluchteling wordt. Ze laat haar twee dochters achter. In Nederland belandt ze in het vluchtoord-Uden, waar ze mijn opa ontmoet. Er komt een zoon ter wereld die sympathieën ontwikkelt voor het nationaalsocialisme. Deze zoon komt door te trouwen met mijn moeder, op dat moment weduwe, als stiefvader in mijn leven.
Over de auteur
Na zijn pensionering als onderwijs-adviseur heeft Peter Frederiks de passie van het vertellen van verhalen ontdekt. Hij schreef in 2014 de door de uitgever bekroonde roman ‘Friedemann Bach, een geniale zoon’. Twee jaar later verscheen ‘Herinneringen van een Haagse jongen’, waarin hij in zijn geheugen zoekt naar gebeurtenissen en personen uit zijn verleden. Peter trekt regelmatig met het fototoestel erop uit om portretten en reportages te maken.
Inkijk
Na de val van veel steden en dorpen en de terugtocht van het Belgische leger naar Antwerpen beseften velen dat de inval zich niet tot de linkeroever van de Maas zou beperken. Uit de brandende steden kwamen duizenden mensen de wegen afgezakt. Dorp na dorp sloeg voor de naderende Duitse legers op de vlucht. Te voet, op melkwagens, op hondenkarren, met krijsende jonge kinderen en rammelend kookgerei boven op de samengebundelde matrassen, trokken de vluchtelingen langs de wegen, zonder goed te weten waarheen. Velen hadden geen geld, laat staan papieren of officiële documenten. Sommigen waren onderweg hun familie kwijtgeraakt. De terugtrekkende Belgische soldaten werden op veel plaatsen in het land aangeklampt met de vraag wat de burgers te doen stond. Thuisblijven of vluchten?
Hele dorpen hielden zich schuil in de bossen. Tienduizenden trokken naar de kust en doolden daar verloren op het strand rond. Eerst in Brussel en later in Gent kwamen stromen verwilderde mensen aan, die telkens weer verder vluchtten, opgejaagd door de vreselijke verhalen die aan de opmars van het Duitse leger voorafgingen.
Maria, mijn oma, heeft zich al snel de vraag gesteld of het niet verstandiger was om te vluchten. Maar waarom liet ze bij haar vlucht haar twee kinderen achter?
Honderdduizenden vluchtten in de maanden september en oktober de grenzen over en ik vermoed dat Maria in deze grote stroom is meegegaan. Velen trokken zolang het nog kon Frankrijk in, aldaar weer verder opgejaagd door het oprukken van het front. Wie het kon betalen, nam in Oostende de boot naar Engeland, tot ook die vluchtweg door de inname van de stad op 15 oktober werd afgesloten. Massaal was de vlucht naar Nederland: na de val van Luik staken enkele duizenden mensen, vooral vrouwen en kinderen, de grens met de Nederlandse provincie Limburg over, en in de daaropvolgende weken stroomden vluchtelingen naar Brabant en Zeeuws-Vlaanderen.