Samenvatting
Wanneer gynaecoloog Jan Jaap Jeurissen, op zijn eerste werkdag in het Robert Koch ziekenhuis, kennismaakt met zijn secretaresse Anneloes, is hij direct door haar geboeid. Ze is namelijk niet alleen een mooie vrouw, hij voelt ook meteen een zekere verbondenheid met haar, alsof ze hem al jaren vertrouwd is. Denkt hij aanvankelijk nog dat haar terughoudendheid vooral een reactie is op een nogal vrijpostige opmerking van zijn kant, al gauw blijkt er meer aan de hand te zijn. Uit alles wat hij namelijk over haar te weten komt, wordt steeds duidelijker dat ze iets voor hem verborgen probeert te houden.
Over de auteur
"Ik ben in 1959 geboren in Breda en ik ben al vanaf mijn vroege jeugd geïnteresseerd in lezen, voorlezen, teksten in het algemeen en teksten in samenhang met muziek. Veel activiteiten die ik sindsdien -naast mijn werkzaamheden in de medische sector- ondernam, hebben me onbewust naar het schrijverschap geleid. Precies in een periode waarin ik mijn toekomst noodgedwongen een andere wending moest geven, besloot ik m’n debuutroman te gaan schrijven. Dat gaf niet alleen veel voldoening, juist daarin ontdekte ik mijn nieuwe passie."
Inkijk
‘Ik hoop dat je me niet te brutaal vindt, Jan Jaap, maar om nog even terug te komen op dat punt over het werken in de periferie, ik vraag me toch af waarom je pas relatief laat tot het inzicht gekomen bent dat een streekziekenhuis beter bij je paste.’
‘Hoezo brutaal?’, zei ik vrolijk, ‘eerlijk gezegd mag ik het wel wanneer je zulke vragen stelt. Houd je vooral niet in. Je weet toch dat ik je wel aan kan?’
‘Ach, zolang jij daarvan overtuigd bent laat ik je graag in die waan.’
‘Fijn zo, maar als het jou gelukkiger maakt te denken dat jij de baas bent, vind ik dat ook prima hoor.’
‘Alleen een hond had toch een baas?’
Ik glimlachte geamuseerd. Hoewel ik genoot van deze kwinkslagen, werd ik weer serieus toen ik haar schetste hoe vooral mijn ouders aan de basis hadden gestaan van mijn beslissing over te stappen naar een ziekenhuis als het Robert Koch. Terwijl ik liefdevol over hen sprak zag ik haar aandacht opnieuw afdwalen. Ze merkte niet eens dat ik ophield met praten. Tot mijn schrik moest ik zelfs toezien hoe zich een traan uit haar ooghoek losmaakte en langs haar wang naar beneden gleed. Verdorie, dit was vandaag al de tweede keer dat ze haar emoties niet in bedwang had.
‘Wat is er aan de hand Anneloes?’
‘Uh …, niets, er is niets.’
‘Waarom wil je het niet zeggen?’
‘Het is echt niets, ik heb heus wel gehoord wat je zei hoor, ik moet gewoon nodig weer aan de slag.’
Ja, ja dacht ik, maak dat de kat maar wijs. Natuurlijk hoefde ze niet meteen weer aan het werk, ze wilde gewoon weg van mij. Kennelijk had ik alweer meer gezien dan haar lief was. Zoveel meer zelfs dat ik steeds sterker het gevoel kreeg dat ze in haar contact met mij niet zozeer geremd werd door mijn eerdere onbezonnenheid, als wel door andere zaken.