De retorische stijlfiguren
Geordend, verklaard en geïllustreerd met voorbeelden uit de spreektaal en uit verzen van de Renaissance
- Auteur
-
Frans Steyaert
- Uitvoering
- Paperback
- Reviews
- 5,0 / 5 (1 reviews )
- Prijs
- € 19 ,50
- Verzending
- Gratis verzending in Nederland en België
- Levertijd
-
Twee tot vijf werkdagen
(Nederland en België) (Past door brievenbus)
Samenvatting
Dit handboek behandelt de stijlfiguren, een deeltje van de retorica. Zij worden geordend en verklaard met voorbeelden uit de spreektaal en geïllustreerd met verzen uit de zeventiende eeuw. In deze eeuw beheerste de retorica alle kunsten, maar eigenlijk was en is ze van alle tijden. Ook nu zijn de stijlfiguren een sleutel tot taal in het algemeen, literatuur, politieke speechen, de reclame en de sociale media.
Over de auteur
Productinformatie
- ISBN
- 9789464501667 / 978-94-645-0166-7
- Uitgeverij
- Boekscout
- Verschijning
- 17-12-2021
- Taal
-
Nederlands
- Uitvoering
- Paperback
- Pagina's
- 120
- Formaat
- A5
- Illustraties
- Nee
Inkijk
Bedoeling:
In een redevoering is de apostrof vaak een middel om pathos over te dragen. De verhouding redenaar- alle toehoorders biedt de redenaar geen uitweg voor zijn bewogenheid, en uit een soort wanhoop wendt hij zich tot iemand of iets anders. De redenaar gaat dus zozeer in zijn onderwerp op, dat hij een deel van, of al zijn toehoorders vergeet om zich tot zijn onderwerp zelf of tot een bepaalde (groep) toehoorder(s) te wenden die nauwer bij de zaak betrokken is (de jury of de rechter...). Zo kan een aanklager, die de zwaarste straf eist voor een kindermoord, zeggen: “Ik heb het lijkje met eigen ogen gezien: O kindje, wat hebben ze u mishandeld! Hoe hebben ze u geslagen! Met hoeveel wreedheid hebben ze u gemarteld! Enz.”
Deze typisch retorische apostrof komt ook in gedichten voor; de twee laatst voorbeelden uit Vondel en het voorbeeld uit Heinsius zijn van die aard. In drie strofen van de Geuse Vesper heeft Vondel zijn verontwaardiging uitgesproken; de gruwel “Van die moord” dwingt er hem echter toe de moordenaars zelf aan te spreken. De Kruisbergh leert ons in een grandioos tafereel het kruisoffer kennen als een ongeëvenaarde bron van dicht- en levensinspiratie. Vondels bewondering voor het gebeuren op calvarie wordt echter zo sterk, dat hij de lezer plots in de steek laat om de gekruisigde zelf aan te spreken. Hetzelfde kan van Heinsius’ apostrof tot Maria gezegd worden.
Doorgaans hebben de talloze apostrofs in de 16de- en 17de-eeuwse dichtkunst echter een andere functie dan pathosoverdracht. Omdat ze een gedicht dramatischer en levendiger maken, dienen ze vooral het wekken van de aandacht (attentum parare). De aanspreking schept immers een soort dialoogsituatie, want door iemand aan te spreken creëert men niet alleen een toehoorder, maar tevens iemand die eventueel kan repliceren. In principe is een dialoog nu levendiger dan een monoloog.