Eigenlijk weten we wel dat je beter met elkaar kunt samenwerken dan concurreren, maar we doen het niet. Of, beter gezegd, niet meer sedert de eerste jager-verzamelaar zijn akkertje omheinde en de legendarische woorden sprak: “Dit is van mij.” De achttiende-eeuwse schrijver Jean-Jacques Rousseau dramatiseert met die zin uit zijn beroemde opstel Over de ongelijkheid tussen mensen dat moment als het keerpunt in het gedrag van de natuurlijk levende mens naar de mens die ging samenwonen in stad en staat.
Echter niet het eerste privé-akkertje, maar het eerste huis en met name haar muren vormden het keerpunt. Immers de onderlinge banden bij de groepjes jagers-verzamelaars waren hecht, omdat de groepsleden elkaar voortdurend zagen en veel met elkaar interacteerden. De groep rondtrekkende, jagende en verzamelende mensen varieerde naar schatting van tien tot honderd personen. Toen de jagers-verzamelaars zich op vaste plaatsen gingen vestigen en in huizen gingen wonen waren alleen de huisbewoners, vaak het gezin, nog in staat tot het onderhouden van hechte gevoelsbanden en zich te gedragen, zoals zij dat als jagers-verzamelaars gewoon waren. Als gevolg daarvan desintegreerde de samenwerkende wat grotere, divers en fluïde samengestelde groep jagers-verzamelaars, ging hun groepsgedrag zich beperken tot de kleinst mogelijke: die van man, vrouw en kinderen en verslapten de onderlinge banden met de anderen. Rousseau verzuchtte: “Van hoeveel oorlogen, misdaden en moorden, van hoeveel verschrikkingen en ellende zouden wij niet verlost gebleven zijn wanneer iemand die stokken uit de grond had getrokken en de sloten had gedempt en de mensen had toegeroepen: “Pas op voor deze ellendeling. Je bent verloren als je vergeet dat de vruchten van de aarde van ons allen zijn en de aarde van niemand.” Maar toen die eerste boer zijn akkertje als privébezit markeerde was het al te laat om nog terug te kunnen keren naar de leefwijze van de jagers-verzamelaars. Hij stak die stokken namelijk in de grond op het moment dat hij zijn medemens niet meer als groepsgenoot zag, maar als concurrent. Hij was bang dat zijn medemens zijn bezit in zou pikken. Hij was bang geworden van zijn medemens door het gebrek aan interactiviteit als gevolg van de huismuren, en door de anonimisering, als gevolg van de groei van het aantal dorpelingen.