‘Je moet je niet te veel zorgen maken over de toekomst. Niemand weet hoe het morgen zijn zal. Je leeft hier en nu. Nou, geniet daar van. Je kunt straks over de drempel struikelen, je nek breken en de rest van je leven verlamd in een rolstoel zitten, daar moet je niet aan denken. Nu leven en daar gelukkig mee zijn, met je liefde voor Ruben, je moeder, met je creatieve talenten, met alles wat je hebt en bent.’
‘Snap ik,’ zegt Tim zachtjes, ‘maar…’ Hij krijgt een kleur en kijkt naar zijn bord.
Reinier knijpt in zijn hand. ‘Maar wat…’
Tims hoofd wordt roder. ‘… als ik nou ineens verliefd wordt op een andere jongen? Dat dacht ik plotseling van de week. Dat wíl ik helemaal niet, echt niet, ik wil alleen maar Ruben, echt, maar…’
‘Is er een andere jongen die je erg aardig vindt?’ vraagt Reinier.
Tim schudt heftig zijn hoofd. ‘Nee en ik wil ook niet dat die er komt, nooit! Maar als nou een andere jongen verliefd wordt op mij? Of als ik… Dat zou toch kunnen?’
Hij kijkt op als Peter begint te praten: ‘Nee, ik geloof niet dat dat kan. Ik kom ook wel eens aardige jongens tegen, leuke mannen, knappe mannen, objectief gezien veel mooier dan hij daar, maar daar word ik niet verliefd op. Ik ben blij met Reinier en die wil ik absoluut niet kwijt. Daar kan geen enkel lekker stuk tegen op, echt niet.’
Reinier grijnst naar hem. ‘Ik heb precies hetzelfde. Als je gelukkig ben met elkaar, is er geen ruimte voor een ander. Als je het níét goed hebt samen, als je steeds maar het idee hebt dat je iets mist en voortdurend verlangt en op zoek bent naar wat je níét hebt, ja dán kun je verliefd worden op een ander. Daarom moet je veel praten en van die ander weten wat hij nodig heeft om gelukkig te zijn.’
‘Zal ik je eens wat zeggen,’ gaat Peter verder, ‘volgens mij maak jij je druk om iets wat er niet is en misschien ook wel nooit komt. Je hebt Ruben en jullie zijn gek op elkaar. Nou laat dat uitgroeien, ontdek wat hij fijn vindt, wat hem blij maakt. Jullie hebben elkaar een heleboel te bieden. Nee, jullie zijn geen van tweeën volmaakt en het zal heus nog wel eens botsen. Maar wat jullie samen hebben, moet je niet kapot laten maken door dit soort negatieve ja-maar-als gedachten. Dat hoeft echt niet.’
Een beetje verlegen kijkt Tim iedereen aan en dan zucht hij heel diep.
Reinier staat op van tafel. ‘Gaan jullie maar lekker een eind wandelen samen, als je terug komt krijg je een toetje.’
En Peter voegt daar aan toe: ‘Wegwezen allebei, maak elkaar maar gelukkig door hier en nu te leven, niet met het verdriet van vroeger en niet met de zorgen over de toekomst. Wij zullen de tafel wel afruimen.’ Hij wappert met twee handen: ‘Wieberen jullie!’