From the book
Na een vrijdagavond met vrienden stap ik in de auto om weer naar huis te gaan. Vanuit het niets verschijnt er een zin in mijn gedachten. "Draaien, zitten, staan en wiebelen." Waar deze zin vandaan kwam? Geen idee. Hij was er en ging niet meer weg. Auto langs de kant van de weg gezet, telefoon gepakt, notitie gemaakt.
Eenmaal thuis wilde ik naar bed, ik was moe, het was weer een lange week geweest. Maar toch, die zin… Die zin vroeg om een verhaal. Hij wilde groeien, moest groeien. Dus toch maar op de bank gaan zitten en die notitie van één zin uit laten groeien tot wat hij nu is.
Denkend aan die leerling die zo druk is, die zo veel aandacht daarmee vraagt, die soms ook moe wordt van zichzelf.
Wiebelen
Draaien, zitten, staan en wiebelen.
Denken, springen, druk en kriebelen.
Er tegenin, er tussendoor, overal tegenaan.
Soms even stoppen, om dan weer te gaan.
Nooit is het rust, pauze of stil.
Vaak gebeurt wat ik niet wil.
Niet straks, morgen of ooit.
Het moet nu, nu en anders nooit.
Het is zwart of wit en nooit is het grijs.
Ik doe alles lekker eigenwijs.
Denken, springen, druk en kriebelen.
Soms even stoppen, dan weer gaan.
Maar zie me nu
en hoor me dan.
En help me.
Tot ik het anders kan.