Samenvatting
In groep acht van een basisschool vertelt Sarine over haar onderduiktijd in de oorlog. Zij beschrijft deze periode door de ogen van een kind. Zij vertelt over de evacuatie naar Bergen N-H in 1940. Een jaar later gelden voor Joden verboden. Joodse kinderen mogen niet meer naar school. In 1942 beginnen de Duitsers met deportaties. Sarine, haar ouders en broertje duiken onder. Het gezin wordt uit elkaar gerukt. De familie gaat een paar keer door het oog van de naald. Er is elke dag angst om opgepakt te worden. Ze overleven, maar de gevolgen voor Sarine zijn groot. Veertig jaar later wordt zij opgenomen in een psychiatrische kliniek, waar ze als een ander mens uitkomt en eindelijk begint te leven.
Over de auteur
"Ik ben op 8 juli 1933 in Amersfoort geboren. Sinds 1959 woon ik in Bergen in Noord-Holland, de provincie waar ik ondergedoken ben geweest. Ik werd apothekersassistente, maar ik was liever zangeres geworden. Zingen is mijn passie. Schrijven is daarbij gekomen. Ik schreef al een roman. In 2011 ben ik mijn oorlogsverhaal gaan schrijven. Sindsien ga ik naar groep acht van de basisschool om mijn verhaal te vertellen."
Inkijk
Er komt een boer aan de deur. Hij is heel zenuwachtig.
‘De moffen komen eraan. Ze doorzoeken iedere boerderij’, zegt hij.
Tante Anna stuurt me het land in.
‘Ga naar de koeien in het land, de moffen letten niet op een kind in de wei’, zegt ze.
Ik ren in paniek over het pad achter het huisje naar de boerderij.
In de koeienstal is oom Tinus aan het werk.
‘Waar lopen de koeien?’, roep ik.
‘Wat is er aan de hand?’, vraagt hij.
Hij ziet dat ik bang ben.
‘Ik moet naar de koeien in het land, de moffen komen eraan.’
‘Geen sprake van, ze komen niet voor jou, ze zoeken radio’s’, zegt oom Tinus.
Ik ren naar de deur, maar oom Tinus gaat ervoor staan. Ik weet me geen raad. In paniek ren ik naar het voorhuis. Opoe is in de woonkeuken.
‘Ik mag van oom Tinus het land niet in’, zeg ik. ‘Verstopt u mij alstublieft.’
‘Kom maar mee naar de pronkkamer’, zegt ze.
Ik ben nog nooit in de pronkkamer geweest. Opoe opent een kast.
‘Ga op de grond zitten’, zegt ze. Ze gooit een stapel kleren over me heen.
‘Rustig blijven zitten’, zegt ze. ‘Niemand zoekt je hier.’
Na een poosje hoor ik de kamerdeur opengaan. Ik beef als een rietje. Plotseling gaat de kastdeur open. Langzaam worden de kleren van me afgehaald.