Samenvatting
Een jochie van tien hoort dat zijn nieuwe woonhuis eigenlijk van twee Joodse mannen is. ‘Eigenlijk’. Na zijn pensionering gaat hij op onderzoek uit. De twee Joodse mannen blijken een oom en neef te zijn geweest. De neef groeide op aan de Moezel. Hij wilde de familiewijnhandel verplaatsen naar Simpelveld in 1935, maar dat mislukte. Een jaar later verhuisde hij naar Rimburg. Zijn ouders volgden hem. De oom en zijn vrouw zijn in Kerkrade gaan wonen. Neef en oom bouwen vervolgens in Heerlen het huis aan de Burgemeester Waszinkstraat 73. Ruimdenkende mensen betrekken het huis daarna als huurders. Het begon met twee Joodse mannen, maar vijf mensen eindigen in Auschwitz en Sobibor. Na de bevrijding duikt nog een onderduikster op. Geen twee. Vijf. Plus één.
Over de auteur
"Ik maakte kennis met alles wat leeft in en rond het huis van mijn tienerjaren. Ik werd gelijktijdig geraakt door de lotgevallen van Joodse mensen in de Tweede Wereldoorlog.
Op diverse plaatsen in de wereld werkte ik als ingenieur. Het vmbo-onderwijs verschafte mij daarna veel plezier. Taal is mijn passie, zeker sinds veelvuldig contact met doven en slechthorenden. Ik haalde een tien voor geschiedenis bij het toelatingsexamen vwo. Ik deed qua opleiding en beroep niets met dit succesje. Tot nu toe."
Inkijk
Toekomst in Nederland
Alles wijst er op dat familie Nathan en familie Schoemann bewust gekozen hebben voor Nederland als de toestand in Duitsland vanaf midden jaren ‘40 als onhoudbaar wordt aangemerkt. Diverse familieleden emigreren in die tijd naar Luxemburg, Uruguay, Argentinië en de USA. Zij kiezen voor het heuvelland in Zuid Limburg dat wel wat gelijkenis heeft met de geboortestreek rond Trier. Er zijn kansen om met de wijnkennis en -handel geld te blijven verdienen. En ze hebben geld om vroeg of laat van te rentenieren, maar eerst wordt dit geld deels in stenen vastgelegd.
Boven al hebben ze elkaar. Het gemeenschappelijke bouwproject Hessellestraat 73 (BWs73), Heerlen. Daar kunnen ze wellicht ooit eens samen gaan wonen. Een kinderloze oom en tante samen met een zus en zwager en hun pittige, enige nog levende zoon.
Er zijn voor hen kansen. Ondanks verontrustende berichten uit Duitsland. Ondanks verontrustende berichten ook in Nederland. En hoe Nederland omgaat met vluchtelingen. Joodse vluchtelingen met name.
Echt lekker hebben ze waarschijnlijk niet in hun vel gezeten. Mryam Daru stuurt mij een verslag van enkele logeerpartijtjes van Margot Yondorf (geb. 2.7.1925) een nichtje van de zusjes Israel. Voor de oorlog heeft ze in Emmerich, Duitsland enige weken in de zomer gelogeerd bij oom Siegmund en tante Bertha. Ze was toen met haar moeder en zus, en herinnert zich die tijd als plezierig. Ze bracht ook dikwijls tijd door bij Walter en zijn ouders (in Trier?). Ze schrijft over een ‘warme en liefdevolle relatie’. Ze leert zwemmen bij Yetta (Juliana) op de leeftijd van vijf jaar en memoreert dat Bertha en haar zus Juliana ‘champion swimmers’ waren.
En dan brengt ze de zomer vakantie van 1939 door bij Bertha en Siegmund in Holland. Dat moet Rimburg geweest zijn. ‘Het was een erg ongelukkige tijd’, schrijft ze nu. Ze had heimwee, en er was niemand van haar leeftijd (14 jaar) om de tijd mee door te brengen. Oom Sig was heel strikt, en tante Bertha excuseerde hem want ‘hij begrijpt kinderen niet’. Alleen een ‘skat kaartvriend van oom Sig, een wat oudere parochie pastoor’ had medelijden met me, en was mijn vriend. En merkt ze op, we zagen de Schoemann familie nooit, hoewel ze vlakbij woonden. Of woonden de Nathans al in Kerkrade?
De dames Israel komen als prettig naar voren uit deze beschrijving, evenals de familie Schoemann. Siegmund komt er door de tiener ogen minder zonnig vanaf.