Samenvatting
Wanneer botanicus Caspar Commelin in 1706 de zaden van een geheimzinnige plant uit Borneo in een kistje in de tuin van de Hortus Botanicus van Amsterdam laat begraven, realiseert hij zich niet de gevolgen ervan in de eenentwintigste eeuw.
Als vrijwilliger Onno en tuinman Ronald na de graafwerkzaamheden voor de nieuwe Koude/Warmte Opslag de zaden vinden, blijken ze nog kiemkrachtig te zijn. De opgroeiende planten veroorzaken een schokgolf in de Farmaceutische wereld, waar een heftige concurrentiestrijd bezig is over nieuwe producten en patenten. De Hortus heeft er profijt van, maar geldt dat voor iedereen in deze organisatie?
Over de auteur
Fred Triep is bioloog en gepensioneerd docent biologie en ICT vakken. Hij is ruim dertig jaar vrijwilliger aan de Hortus Botanicus van Amsterdam, waar hij eerst schreef voor de Hortuskrant. De laatste jaren werkt hij ook in de tuin zelf, met name bij de verzorging van de vlinders. Hij publiceerde eerder de roman “De Katalysator” (2011) en twee boeken over Madagaskar: het reisverhaal “De roep van de Indri” (2013) en de roman “Het verdriet van Koesoesoe” (2015).
Inkijk
Toen pakte hij zijn jas. Het was veel te warm om die aan te doen. Hij besloot zijn jas in zijn rugzak te proppen, die in de kleedkamer stond. Wat fijn, dat Annaloes en hij straks lekker op het terras van deze zwoele avond zouden kunnen genieten.
Hij ging de tuin weer in, liep langs de kassa naar buiten en stak zijn hand op naar de vrouw achter de kassa.
Voor de Hortus, op de Plantage Middenlaan, flaneerden de mensen in zomerse kleding. Hij liep naar zijn fiets, die links van de ingang aan een beugel vastzat.
Hij stapte op zijn fiets en reed het voetpad langs de Nieuwe Herengracht naar beneden. Hij moest daarbij uitwijken voor voetgangers en oppassen dat hij niet teveel naar de gracht uitweek. Het ging goed en even later passeerde hij het kleine bruggetje naar het Hortusplantsoen. Hij fietste langs een zitbankje, waar drie haveloze mannen flesjes bier aan het drinken waren. Op dit bankje zag hij vaker zwervers zitten.
Hij fietste het trottoir af, de rijweg op langs de school naar het viaductje onder de Weesperstraat, zijn gebruikelijke route naar huis.
Toen hij onder het viaduct doorreed, kwam een man het fietspad op rennen. Maar dat was die man met het gestreepte T-shirt en het vreemde petje op. Wat wilde hij?
‘Hé, jij daar, stop even!’, riep hij tegen Onno en hij hief zijn hand op.
Vanuit zijn ooghoek zag Onno dat een andere man vanuit de metro-ingang kwam aangesneld. Maar dat was de man met het geruite overhemd. Wat wilden ze van hem? Dit zou wel eens vervelend kunnen aflopen. Hij trapte hard door en probeerde links van de man met het petje te fietsen. Maar de man pakte zijn arm beet en riep: ‘Waar zijn de planten?’
‘Donder op kerel, welke planten bedoel je!’, riep Onno en hij probeerde zich los te rukken.
Zijn fiets viel tussen zijn benen op de grond en hij voelde het zadel op zijn linkervoet vallen.
‘Au,’ riep hij, ‘laat mij los, schoft!’
Toen greep de man...