Ik kleed me om. ‘Yalahja,’ mompel ik terwijl ik naartoe mijn litteken staar. Het is inderdaad een wolf. De spinnenwebvormige ster op het voorhoofd begint te stralen. En dan, na een korte, niet al te felle flits, komt Yalahja tevoorschijn.
‘Eindelijk ben je alleen’, zucht ze. Ik doe mijn mond open om haar van alles te vragen, maar ze snuift en steekt haar kop in de lucht -voor zover dat mogelijk is bij een zwevende wolf- waarna ze naar het raam loopt -nog altijd zwevend.
‘Mijn wolven zijn in gevaar. Een van hen is ziek. Neem dit kruid, ik kan ze niet bereiken. Doe het binnen de twee uur, anders sterft de wolf.’
Ik neem het kruid vast en kijk haar wanhopig aan, maar ze verdwijnt. Perfect. Nu zit ik opgescheept met een kruid waarmee ik een wolf moet gaan genezen. Denkt Yalahja dan niet aan mijn slaapgebrek dat ik vast en zeker ga krijgen?’ Ik ga in mijn bed liggen en doe alsof ik slaap. In werkelijkheid wacht ik tot de meisjes komen slapen. Dat duurt een uur. Zenuwachtig wacht ik tot ze in slaap zijn. Snel, ik heb nog maar een halfuur. Ik sluip de kamer uit, mijn laarzen en jas aan. Er is niemand meer in de zitkamer, Marco en Aish zijn blijkbaar al naar hun kamer. Ik loop door de gangen als ik plots licht zie.