Na een vakantie door Colombia dit voorjaar werd ik attent gemaakt op dit boek. Erg leuk om te lezen, te herkennen en te verwonderen.
Een aanrader voor een ieder die in Colombia is geweest of nog zal gaan en een ieder die iets meer wil weten over het prille begin van ontwikkelingshulp door Nederland
Samenvatting
In november 1963 zond Nederland de eerste vrijwilligers uit naar een ontwikkelingsland. Er zouden er in de 50 jaar daarna nog meer dan tienduizend volgen. Harm de Jong vertelt over de uitzending van een groep jonge vrijwilligers naar Colombia in 1964. Zij werkten daar twee jaar lang, hoog in het Andes-gebergte, met de opdracht om de levensomstandigheden van de lokale bevolking te verbeteren. Het waren de beginjaren van de ontwikkelingssamenwerking. Zowel voor de Haagse beleidsmakers als voor de uitvoerders was het pionieren, de ene keer met meer succes dan de andere.
Over de auteur
"Ik ben geboren in 1940 in Roswinkel, een dorpje in de gemeente Emmen. Daar bezocht ik de MULO en de Landbouwschool. In 1964 werd ik als landbouwkundige uitgezonden naar Colombia. Mijn boek schetst een beeld van de ontwikkelingssamenwerking van vijftig jaar geleden. In Colombia werd ik verliefd op Cox. We kwamen verloofd terug, trouwden in 1966 en kregen twee kinderen. Ik werkte bij een sociale verzekeringsinstelling als personeelsmanager en vervolgens twintig jaar als arbo-inspecteur bij de Arbeidsinspectie."
Productinformatie
- ISBN
- 9789462068339 / 978-94-620-6833-9
- Uitgeverij
- Boekscout
- Verschijning
- 12-04-2013
- Taal
- Nederlands
- Genre
- Reizen
- Uitvoering
- Paperback
- Pagina's
- 276
- Formaat
- 12,5 x 20 cm
- Illustraties
- Ja
Inkijk
Ik zat dan wel in de tropen op ruim honderd kilometer van de evenaar maar wat kon het er koud zijn op drieduizend meter hoogte. Vandaag regende het er ook nog bij. Daar zat ik dan in het kleine huisje van Vincente. Het brandhout op de vuurplaats was nat. Ik stikte bijna van de rook. Carmen, de vrouw van Vincente, had zojuist een cavia gedood. Ze stopte het beestje enige tijd in kokend water en begon het daarna kaal te plukken. Vincente was straatarm, werkte af en toe bij een haciendero (grootgrondbezitter) en maakte altijd een vrolijke indruk. Waar hij van leefde, is me nooit helemaal duidelijk geworden. Zijn vrouw Carmen en hun dochter Maruja maakten hoeden van riet maar dat leverde vrijwel geen peso op. Waarom die Hollanders hier waren gekomen snapte Vincente niet. Hij was arm maar dat was niets bijzonders. Zijn hele omgeving was immers arm. Op de markt van Tuquerres vroeg een campesino mij om naar zijn aardappelen te komen kijken want dat ging niet goed. Ik kreeg een naam en een vage omschrijving waar hij woonde. Natuurlijk kende Vincente de campesino ook en ik vroeg hem mee te gaan. Het probleem met de aardappelen was duidelijk. Het pootgoed kwam niet op omdat het al bijna verrot in de grond was gestopt. Teruggekeerd moest ik van Carmen mee-eten. Dat wist ik al vooraf en daarom had ik Vincente vier peso gegeven voor zijn hulp als gids. Dat was voor hem een half dagloon. Aardappelen in de schil gekookt met een heet sausje en een stukje cavia. Ik vond dat het best smaakte. Je moest daarbij alleen niet te veel op de hygiëne letten. Handen wassen, daar deed Carmen niet aan. Geld voor een stukje zeep had ze niet. Vincente en Carmen hebben nooit geweten dat wij enkele jaren later onze twee kinderen als tweede naam hun namen hebben meegegeven.