De Bosjesmensen vingen dieren met strikken gemaakt van struisvogelpezen, toverden met lange gebogen speren malse springhazen, een soort mini kangoeroes, uit hun diepe ondergrondse burchten te voorschijn en slopen, vermomd als struisvogels, naar de grote grazers om hun pijlen van dichtbij op hen af te kunnen schieten. De Bosjesmensen kenden vele soorten plantaardig en dierlijk gif en wisten alles over vindplaatsen, toebereiding en uitwerking, maar ook over de nodige veiligheidsmaatregelen. Zo verzamelden zij Diamphidia nigro-ornata-larven, die zich in de buurt van mirre- en wierookstruiken tot op een meter diep onder de grond voor hen verborgen hielden. De diamphidiakever is even gevreesd als haar nichtje, de coloradokever, die onze aardappelplanten voortdurend opeet. De Bosjesmensen voelden zich dan ook niet bezwaard om met een vijzelstokje het sap uit die bleke kronkelwormen in de kom van het heupgewricht van een giraffe uit te persen. Vervolgens doopten ze hun pijlpunten in dat elixer en lieten het opdrogen. Dosering: tien uitgeperste larven per pijlpunt is voldoende om een grote antiloop zoals een koedoe, elandantiloop of spiesbok zodanig te verzwakken, dat deze de urenlange achtervolgingsjacht uiteindelijk opgeeft. Wel even opletten dat je niet het stukje vlees opeet, waar de pijlpunt het prooidier is binnengedrongen. En wat te denken van de ‘boesmansgifboom’? Deze lijkt weliswaar sprekend op een vriendelijke cactusreus, maar is in werkelijkheid een Euphorbia, uit de levensgevaarlijke wolfsmelkfamilie en ook haar melkwitte kleverige sap werd gebruikt om de speer- en pijlpunten in te dopen.
De Europese kolonisten voelden zich in zuidelijk Afrika weliswaar superieur aan de wilde naakte mens en qua bewapening, agressie, competitiviteit en uitbuiting waren ze dat zonder twijfel, maar stiekem bewonderde de witman de Bosjesmensen. Ronduit jaloers waren ze op hun prachtige blanke tanden, steevast fiere fallus, vetvrije lichaam, kennis van de natuur, inventiviteit, doorzettings- en overlevingsvermogen en, last but not least, hun leeuwenmoed.